-
1 soûler
-
2 you
pron. jij; U; jullieyou1[ joe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————you22 〈 meervoud〉jullie, u♦voorbeelden:‘You're a fool’ ‘You're another’ • ‘Jij bent een stommeling’ ‘Jij ook’here's to you • op jouw gezondheidI'm Sarah to you • voor jou heet ik Sarah2 what are you two up to? • wat voeren jullie twee uit?→ good good/1 je ⇒ men♦voorbeelden:that's men for you • zo zijn de mannen -
3 punt
♦voorbeelden:een punt van overeenkomst • un point communeen punt van overweging • un sujet de réflexionhet dode punt • le point morthet kritieke punt • le point critiqueéén van de mooiste punten van ons land • un des plus beaux endroits de notre payseen teer punt aanroeren • toucher un point sensiblezijn zwakke punt • son point faiblepunten sparen • garder des timbres-primeergens een punt achter zetten • mettre le point final à qc.punt, uit! • un point c'est tout!op het punt staan iets te gaan doen • être sur le point de faire qc.〈 beurswezen〉 de aandelen X zijn drie punten gestegen • les actions X ont gagné trois points en BourseII 〈 het〉♦voorbeelden:1 ergens een punt van maken • faire toute une affaire de qc.punt voor punt • point par pointgeen punt! • pas de problème!III 〈de〉♦voorbeelden:de punt van een potlood • la pointe d'un crayoneen punt van de taart • un morceau de tartede punt van de tafel • le coin de la tablehij zat op de punt, het puntje van zijn stoel • 〈 letterlijk〉 il était assis à l'extrémité de sa chaise; 〈 figuurlijk〉 il était tout ouïe
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Французский